In de EO Visie van 5 oktober 2019 werd ik geïnterviewd over wat vertellen is, maar dan aan de hand van acht stellingen, die de redacteur voorlegde. Daar kwam de onderstaande tekst uit, die ik hier als blog neer pen.
1. Iedereen kan verhalen vertellen. Begin gewoon!
“Als je beweert dat je geen goede verteller bent, vertel je in feite een leugen over jezelf. Ieder mens doet niets anders dan verhalen vertellen. Als je thuiskomt, heb je het over dat irritante mannetje dat aan het bumperkleven was of je vertelt hoe het op je werk ging. Als je je mond ook maar even opendoet, vertel je al een verhaal! En trouwens, is je hele leven eigenlijk niet een groot verhaal waarin je zelf een hoofdrol speelt? Er zijn natuurlijk wel situaties waarin je terecht komt en gevraagd wordt om een ander verhaal te vertellen. Denk aan een presentatie op je werk of het verzorgen van mededelingen in je kerk. Dan wordt vertellen een vak of zelfs een kunstvorm en kun je ervoor kiezen om er beter in te worden.”
2. Stel een tegenvraag.
“Een kleuter kun je niet uitleggen waarom Jezus aan het kruis moest. Dat hoeft ook nog niet. Als een kind van die leeftijd een vraag stelt, wil het eigenlijk met jou in gesprek. Het zoekt naar een antwoord, een woord dat volgt op een vraag, niet naar een oplossing. Je hebt genoeg mogelijkheden om te antwoorden, al is het maar met: ‘Dat weet ik niet, ik ben dat nog aan het uitzoeken. En wat dacht je van een tegenvraag? Kinderen vinden het heerlijk als je hen vraagt: ‘Ik weet het niet, wat denk jij?’Het gaat er niet zozeer om dat jij het goede antwoord geeft, maar wel dat het kind ziet dat jouw woorden je zelf wat doen. Dan pas komt er iets over en is de geloofsopvoeding in werking.”
3. Zet je kennis opzij.
“Je hoort vaak: ‘Kennisoverdracht is noodzakelijk in de geloofsopvoeding.’ Aan die aanname gaat de kerk stuk. Ik geloof dat de secularisatie in Nederland alles te maken heeft met het idee dat de kerk het geloofsgeheim verpakt in kennis. Maar God en goddelijke zaken zijn ‘verborgen aanwezig’. Pedagoog Wim ter Horst zei eens: ‘Wat je leert (kennis dus) kan vervluchtigen, aangereikte betekenissen kunnen verdwijnen, maar de gewaarwording van geheimen blijft.’ Dáár zal het om gaan in de geloofsopvoeding: geheimen gewaar worden.”
4. Zaai geen angst.
“Wijsheid is belangrijk. Het is natuurlijk niet verstandig om kleine kinderen gedetailleerd te vertellen over de kruisiging van Jezus. Zei hijzelf niet: ‘Wie een kind ontvangt in mijn Naam, ontvangt Mij.’ Dus als een kind met zo’n vraag bij je komt, dan krijg je eigenlijk de Heer zelf op bezoek. En Hém hoef je helemaal niets te vertellen over de kruisiging. Hij deed dat trouwens zelf ook niet toen hij het kind bij zich op schoot nam en als voorbeeld stelde voor zijn omstanders. Eigenlijk zegt Jezus tegen ons, als we kinderen in de groep krijgen: ‘Hier ben ik, laten we hier samen eens over doorpraten. Wat denk jij?”
5. Gebruik beelden.
“ Door beelden, letterlijk en figuurlijk, te gebruiken, ontstaat er iets in de hoofden en harten van je kinderen en blijft het hangen. Ik moest eens in een groep acht vertellen over het zwanger worden van Maria. Dat verhaal hadden ze al diverse keren gehoord, dus de feiten kenden ze wel. Wat moet je dan nog vertellen aan deze 11- en 12 jarigen? Ik kwam deze keer niet verder dan: ‘Maria werd zwanger. Ze was iets ouder dan jullie. Hoe gaat zoiets?’ En toen kwamen de vragen en de informatie over het krijgen van een kind. Drie ochtenden lang vulden driedimensionale modellen van de baarmoeder en omstreken de Bijbellessen. Wat een contact hadden we, ze zaten als haviken rond het bord. Na die dagen wisten we natuurlijk nog steeds niet hoe het wonder bij Maria had plaatsgevonden, maar advent had ons wel aan elkaar verbonden! Ook hier begon het met een vraag, deze keer van mij. En zijn vragen niet de bakermat van het christelijk geloof? Ik denk dat je zonder vragen het christelijk geloof niet kunt overdragen.”
6. Overbrug de kloof.
“Er bestaat een kloof tussen de verhalen van vroeger en de tijd waarin wij leven. Die kloof kan je overbruggen door het verhaal centraal te stellen. Wat jij ziet en beleeft, geef je door aan je luisteraars. Je kunt er ook voor kiezen om als verteller te bemiddelen tussen de twee werelden. Je vereenzelvigt je dan zowel met de wereld van het kind, als met de wereld van toen. Jij, het kind, en de mensen in het Bijbelverhaal blijken dan dezelfde behoeften en gevoelens te hebben. Neem bijvoorbeeld de geschiedenis van Hagar in de woestijn. Het gaat over verstoten worden, veiligheid, verlies – thema’s waar jij en de kinderen ook mee te maken hebben.”
7. Stoor je niet aan leeftijdsverschillen.
“Zie leeftijdsverschillen in je gezin of in de groep die je voor je hebt als een kans. Kinderen kunnen vanuit hun eigen ontwikkelingsperspectief antwoorden geven op vragen die zich in de groep aandienen waar anderen weer van kunnen leren. Je bent in een gezin met twee kinderen geen ‘ouders met kinderen’, maar vier mensen met een eigen verleden en unieke ervaringen. Ik denk dat God die eigen belevenissen met Hem gebruikt om ons aan elkaar te verbinden. Zo bouwt hij ons gezin, onze groep en onze gemeente. Dus relativeer die leeftijdsverschillen en vertel elkaar wat je met God hebt meegemaakt. Maar ook: confronteer elkaar met moeilijke vragen, overdrijf en wees stil. Dat kan in elke groep, min of meer.”
7. Vertel wat je zelf te weten komt van God.
“Vertel van jongs af aan je kinderen wat je zelf met God meemaakt. Zo maken ze zich geloofstaal eigen. Alles wat jij met God meemaakt en vertelt(!), maakt je kind ook mee met jou. Jij bent het eerste Bijbelverhaal dat ze horen. Jij bent de sleutel naar de geheime wereld van onze HEER, die niemand ooit had kunnen bedenken. De HEER, wiens Naam eigenlijk het grootste geheim is in ons bestaan: JaHWeH! Dat is: Ik ben er, of Ik ben er bij, of nog sterker: Ik ben bij jou. Eigenlijk hoef je alleen die Naam maar te noemen. Dan heb je alles gezegd.
www.centrumvoorvertellen.com voor als je 42 Bijbelverhalen ook eens wilt zien.